Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3498

Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/610 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontslag op andere gronden. Na overplaatsing, niet meer mogelijk om vruchtbaar samen te werken. Ingestemd met ontslag? Ontoelaatbare druk uitgeoefend? Keuzemogelijkheid tussen loopbaantraject en traject gericht op aanzienlijke verbetering functioneren. Nadrukkelijk gewezen op het belang van een goede vervulling van alle bij de functie behorende kernresultaatgebieden.


Uitspraak

07/610 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2006, 05/2041 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: dagelijks bestuur) Datum uitspraak: 16 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. de Boer, advocaat te Amsterdam. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zwagerman, juridisch adviseur te Monnickendam. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant was in vaste dienst bij de gemeente Amsterdam. Met ingang van 15 februari 1999 is appellant in het kader van een reorganisatie bij de Stedelijke woningdienst overgeplaatst naar stadsdeel Oud-West, waar hij vanaf die datum de functie van [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] heeft vervuld. 1.2. Omdat appellant zich in die functie niet op zijn plek voelde heeft het dagelijks bestuur bij brief van 20 november 2002 aan appellant een loopbaantraject aangeboden, onder meer inhoudende dat appellant gedurende één jaar, te starten vanaf 1 januari 2003, met begeleiding van een loopbaanadviseur van de RokinGroep, de gelegenheid krijgt om een baan buiten het stadsdeel Oud-West te vinden. Onder punt 5 van deze brief is weergegeven dat met behulp van de RokinGroep allereerst zal worden gezocht naar een tijdelijke nieuwe werkplek door middel van een detachering, teneinde de kans voor appellant op een vaste passende betrekking te maximaliseren. Onder punt 7 is vermeld dat indien de mogelijkheid van een langere detachering dan voor de periode van een jaar zich voordoet, met appellant overleg zal plaatsvinden om te bezien of en hoe die detachering in het loopbaantraject ingepast kan worden. Onder punt 9 is aangegeven dat indien appellant na dat jaar geen andere passende functie heeft gevonden per 1 januari 2004 zal worden overgegaan tot beëindiging van zijn dienstverband op grond van artikel 1122, eerste lid, aanhef en onder d, van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA). 1.3. Bij brief van 30 december 2002 heeft appellant het dagelijks bestuur laten weten onder protest en onder zware druk akkoord te gaan met de in de brief van 20 november 2002 genoemde voorwaarden en deze brief voor akkoord getekend geretourneerd aan het dagelijks bestuur. Voorts heeft appellant in die brief opgemerkt te hopen binnen een jaar een andere betrekking te hebben, zodat hij geen gebruik hoeft te maken van de ontslagprocedure per 1 januari 2004. 1.4. Vanaf 19 juni 2003 is appellant gedetacheerd geweest bij het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld. Deze detachering is per 1 januari 2004 geëindigd. Het loopbaantraject heeft er uiteindelijk niet in geresulteerd dat appellant een andere baan heeft gevonden. 1.5. Bij brief van 19 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur appellant, onder verwijzing naar de in de brief van 20 november 2002 gemaakte afspraken, per 15 januari 2004 ontslag verleend op grond van artikel 1122, eerste lid, aanhef en onder d, van het ARA. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 16 maart 2005, met dien verstande dat de ontslagdatum daarbij is gesteld op 22 april 2004 en dat de aanspraken van appellant op een WW-uitkering en een aanvullende werkloosheids-uitkering conform de Verordening bovenwettelijke werkloosheidsuitkering zijn gegarandeerd. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3.1. In hoger beroep betwist appellant, met verwijzing naar het gestelde in zijn brief van 30 december 2002, dat hij akkoord is gegaan met ontslag. Subsidiair stelt appellant zich op het standpunt dat hij ten tijde van het tekenen van de brief van 20 november 2002 heeft gedwaald. Appellant kan zich voorts niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat van de zijde van het dagelijks bestuur ontoelaatbare druk is uitgeoefend om de brief van 20 november 2002 voor akkoord te tekenen. Appellant is ten slotte van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van het dagelijks bestuur en dat aldus ten onrechte geen passende voorziening (in de vorm van financiële compensatie) is getroffen. Appellant heeft in dit verband gesteld dat het dagelijks bestuur door stopzetting van de detachering bij stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld de afspraken in de brief van 20 november 2002 niet is nagekomen. 3.2. Het dagelijks bestuur heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het volgende. 4.1. Evenals de rechtbank ziet de Raad uit de gedingstukken naar voren komen dat appellant vanaf het moment van zijn overplaatsing naar stadsdeel Oud-West in februari 1999 niet goed gemotiveerd was zijn functie uit te oefenen. Appellant wilde graag ander werk verrichten, hetgeen hij ook op verschillende momenten aan zijn leidinggevende kenbaar heeft gemaakt. Alle pogingen van appellant om door middel van interne sollicitaties een andere functie te vinden, zijn daarbij op niets uitgelopen. Het feit dat appellant merkbaar zijn werkzaamheden als [naam functie] met toenemende tegenzin vervulde en zijn toenemend recalcitrante opstelling leidden er vervolgens toe dat de relatie tussen appellant en zijn leidinggevende in toenemende mate onder druk kwam te staan. 4.2. Artikel 1122, eerste lid, aanhef en onder d, van het ARA biedt de grondslag voor een ontslag op zogenoemde “andere gronden”, bedoeld voor situaties waarin een vruchtbare verdere samenwerking niet mogelijk is, maar de uitdrukkelijk in de rechtspositieregeling genoemde ontslaggronden geen uitkomst bieden. 4.3. De strekking van de gemaakte afspraken zoals neergelegd in de brief van 20 november 2002 was onmiskenbaar dat aan appellants aanstelling als [naam functie] bij de gemeente gezien die situatie uiterlijk na een jaar een einde zou komen, hetzij door ontslag op eigen verzoek, hetzij door ongevraagd ontslag op grond van artikel 1122, eerste lid, aanhef en onder d, van het ARA. Evenals de rechtbank leidt de Raad uit de brief van 30 december 2002 af dat appellant deze strekking van de gemaakte afspraken heeft begrepen. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat appellant door ondertekening van de brief van 20 november 2002 heeft ingestemd met ontslag per uiterlijk 1 januari 2004 en het oordeel dat van ontoelaatbare druk van de zijde van het dagelijks bestuur niet is gebleken. Ook de Raad kan het feit, dat appellant daags voor uitreiking van de brief van 20 november 2002 is gewezen op het alternatief van een functioneringstraject, niet als een vorm van ongeoorloofde druk aanmerken, nu de Raad niets anders is gebleken dan dat aan appellant een keuzemogelijkheid is voorgelegd tussen het loopbaantraject en een traject gericht op aanzienlijke verbetering van zijn functioneren. Daarbij is appellant nadrukkelijk gewezen op het belang van een goede vervulling van alle bij de functie behorende kernresultaatgebieden, indien appellant voor dat functioneringstraject zou kiezen. 4.4. Aangezien de Raad niet is gebleken dat stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld aan het dagelijks bestuur kenbaar heeft gemaakt bereid te zijn tot een voortzetting van de detachering en de loonbetaling van appellant na 1 januari 2004, is de Raad van oordeel dat het dagelijks bestuur redelijkerwijs op de aangegeven grond van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Alles overziende is de Raad, evenals de rechtbank, voorts van oordeel dat van verwijtbaarheid aan de zijde van het dagelijks bestuur geen sprake is, zodat er geen grond is voor het verstrekken van compensatie aan appellant die de reguliere uitkering te boven gaat. 5. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep dus geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K.J. Kraan en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2008. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) P.W.J. Hospel. HD